‘Vanuit de zijbeuk’ is de vaste column op de zaterdag, die afwisselend door enkele mensen – betrokken bij onze parochie – wordt ingevuld. Ze geven zo hun eigen kijk op persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen in eigen dorp, binnen de kerk of in ‘de grote wereld’. De ene keer ernstig, dan puntig en uitdagend en een volgende keer met een grote knipoog.
Perzik = merketon, peers
Als Eva uit het Scheppingsverhaal met haar ‘tengeltjes’ niet van een ‘merketon’ af had kunnen blijven, had ze bij mij op heel wat meer begrip kunnen rekenen dan nu het geval is. Het maakt voor mij een wereld van verschil, of je een appel moet laten hangen of een merketon. En mijn achting voor de samenstellers van ‘t ‘Nééj Mééls Woordeboe:k’ was tot ongekende hoogte gestegen als ik in hun woordenlijst Nederlands-Mééls achter perzik had zien staan: merketon, peers. En dat graag in die volgorde! De merketon is voor mij – met afstand – veruit de lekkerste perzik, die ik ooit geproefd heb. Deze vrucht was vroeger in vele Limburgse en Brabantse boomgaarden te vinden. Ook in de boomgaard bij mijn ouderlijk huis stond een merketonzebòm. Het uiterlijk van de merketon moest het duidelijk afleggen bij die grote joekels, die ons tegenwoordig worden aangeboden. De merketon had een wat vale groen-gele kleur met wit vruchtvlees, maar zorgde voor een ware smaakexlosie in je mond. Ik stel me zo voor dat de ‘hemelse nectar’, die de Griekse goden tot zich namen, ongeveer deze smaak moet hebben gehad.
In mijn latere leven heb ik nog tweemaal een dergelijke ervaring opgedaan. De eerste keer was, toen ik een aantal jaren geleden met een paar broers en zussen – met Méélse kermis – enkele dagen ging fietsen in de Kempen. We verbleven in een hotel aan de Markt in Eersel: één van de Acht Zaligheden. Op die Markt – vlakbij het beeld van de Contente Mens – bracht een groenteboer perziken aan de man, die verdomd veel leken op die merketons uit onze vroegere boomgaard. Ze waren alleen wat groter en gaver, verder veredeld leek mij. Qua smaak benaderden ze die van de merketons van thuis. Benáderen, meer echter nog niet.
Het echte ‘wonder’ gebeurt enkele jaren later. Het is weer Méélse kermis en nu gaan we enkele dagen fietsen langs de Moezel. Op onze laatste dag komen we langs een totaal verwaarloosde boomgaard met manshoog onkruid. Boven dat onkruid uitstekend, ontdekt mijn jongste zus vruchten, die haar direct doen denken aan die ‘merketons’ van vroeger. Wij –haar broers – staan direct klaar om haar over het roestige prikkeldraad in dit ‘aards paradijs’ te helpen. De eerste merketon, die in haar mond verdwijnt, wordt gevolgd door een juichkreet. “Dit zijn ze”! Ons antwoord heeft veel weg van een bevel: “Niet eten, maar plukken en terugkomen”. Met een goed gevulde tas, verschijnt ze weer bij het prikkeldraad. Eerst wordt natuurlijk de tas in veiligheid gesteld en daarna wordt zus-lief weer terug naar de bewoonde wereld geholpen. Aan de rand van een groot perceel druivenranken nemen we vervolgens de ‘hemelse nectar’ tot ons…
Mat
Cato
Sjon. Wij han ôk zon lekkere vruchte in dn bôngerd, dè warre krie:ke ?