‘Vanuit de zijbeuk’

‘Vanuit de zijbeuk’ is de vaste column op onze weblog die afwisselend door enkele mensen uit onze parochie wordt ingevuld. Ze geven zo hun eigen kijk op gebeurtenissen in ons eigen dorp of ‘de grote wereld’. De ene keer puntig en uitdagend, dan weer met een grote knipoog.

Al Carnaval

Van de weken voor Carnaval, merkte je vroeger als schoolkind bitter weinig.

Op school, werd gewoon les gegeven. Het betreffende carnavalsliedje moest je maar zelf leren, daar was school niet voor.

Dus plotsklaps, was het dan Carnaval. Mijn vader was niet zo’n vierder (wel, in de stilte, intens genietend), mijn moeder uitbundig des te meer.

Dus, werd ik bij de Optocht-dag ’s morgens al in mijn cowboypak gehesen. En dan volgde het meest verschrikkelijke wat je als kind kunt meemaken – althans, ik voelde dat toen zo.

Ze nam een zwart vet-krijtje, dat tegenwoordig schmink heet, en maakte me dan zwarte bakkebaarden, en een zwarte snor. ‘Dat hebben cowboys’, zei ze dan triomfantelijk. Ik schaamde me rot, kreeg vanzelf rode wangetjes, en dacht alleen maar: ‘De andere kinderen zullen me gegarandeerd uitlachen’. De tranen sprongen in mijn ogen en ik durfde eigenlijk de straat niet op.

Dat was dan precies, waar mijn moeder op zat te wachten. Ik werd bij kop en kont gepakt, en op straat gezet. Ik voelde me op dat moment zo ongelukkig als de pest; maar, ontdekte –tegelijkertijd- dat de andere kinderen in de straat er net zo raar bijliepen als ik. Het ijs was gebroken: het cowboy en indiaantje-spelen kon direct al beginnen. Carnaval was toch leuk! Tegenwoordig wordt gezegd: “we hebben het onze kinderen met de paplepel ingegeven (ja, ja!).

Anno nu, voel ik me nog steeds een beetje raar als ik bescheiden verkleed, met muts en kleurige sjaal, de straat op moet. Je ziet, naar je gevoel dan, mensen raar naar je kijken. Dan denk ik aanvankelijk: ‘Wat denken die, nu?’ Eenmaal even op straat, valt het allemaal wel mee. Het ijs is gebroken; het vieren kan dan ook beginnen.

Dan is het op Aswoensdag weer raar, dat we weer gewone kleren aantrekken. Of rondlopen: zonder kleurige muts, en sjaal.

Ik moet nog vaak aan de zwart-getekende bakkebaarden en het snorretje denken dan. Ik word allang geen cowboy meer, en ook niet iets wat daar op lijkt.

Maar mag juist zelf, een zwart-kleurige tekening maken op het gezichtje van velen, als de Carnaval al voorbij is.

En herken -door de beleving vanuit de kinderjaren- een wezenlijk element, dat in Aswoensdag tot uitdrukking komt…

Roger

 

loader