Bij alle corona-informatie die dezer dagen tot ons komt, wordt terecht ook steeds aandacht besteed aan al die artsen en zorgpersoneel, die dag en nacht in touw zijn, om de ziekte te beteugelen en patiënten zo goed mogelijk bij te staan. Enkele weken voor het uitbreken van de crisis was ik – om een heel andere reden – ook plotseling aangewezen op de zorg en het deskundig handelen van mannen en vrouwen in onze gezondheidszorg.
Wat volgt is een inkijkje, gebaseerd op eigen ervaring.
Het kan verkeren
Als ik na een wat vreemde nacht op die vroege zondagmorgen van 9 februari naar de badkamer wil lopen, weigert mijn rechterbeen de normale dienst. Ook verstaanbaar praten is niet meer mogelijk. Jacqueline grijpt de telefoon en belt 112. “Mevrouw, we komen eraan!” Een aantal minuten later verschijnt het fel blauwe schijnsel van het ambulance-zwaailicht al voor ons appartement en staat de ‘bemanning’ in no time bij ons binnen. Ze overzien heel snel de situatie, brengen een infuus aan en ‘Janssen’ wordt op de brancard afgevoerd. Onderweg naar het ziekenhuis worden bloeddruk en hartslag gemeten en worden indicaties en persoonsgegevens doorgegeven aan de Eerste Hulppost in Geldrop. Hier word ik overgedragen aan drie verpleegkundigen, die op hun beurt enkele snelle handelingen verrichten en vertellen wat er vervolgens gaat gebeuren. Eerst een hersenscan en aansluitend zal de dienstdoende arts bepalen wat het verdere traject is en ons hierover bijpraten. Bij binnenkomst in de scanruimte, word ik in één vloeiende beweging in de ‘scanbuis’ geschoven. Hierna terug naar de kamer op de Eerste Hulp. Daar komt na korte tijd de jonge arts – met hoofddoekje – binnen, begroet ons vriendelijk en begint een helder, ook voor ons leken, begrijpelijk verhaal. De scan laat weliswaar een herseninfarct zien, maar gelukkig geen bloeding. Natuurlijk niet te vroeg juichen, maar m’n kansen stijgen. Op naar de verpleegafdeling en ook hier staat ‘het ontvangstcomité’ al klaar. Diverse snoeren gaan de komende 24 uur de verbindingslijn vormen tussen mijn lijf, de apparatuur en de verpleegkundigen. Naast een paar spuiten krijg ik een flinke stoot medicijnen, die zo snel mogelijk mijn bloed dienen te verdunnen. Vandaag gaat het er vooral om, dat de situatie stabiel blijft en komt ook de dienstdoende neuroloog zich een beeld van de situatie vormen. Ik voel me hier erg op mijn plek en langzaam maar zeker verdwijnen allerlei nare gedachten naar de achtergrond. ’s Nachts word ik enkele keren wakker gemaakt en worden me vragen gesteld, waaruit de verpleegkundige kan afleiden of ik nog steeds ‘bij de les’ ben. ‘s Maandags volgt verder hersenonderzoek en komen een therapeute en een logopediste langs voor een gesprek en wat eerste oefeningen. Rond half zes komt het sein dat ‘alle wijzers in de goeie richting staan’ en ik ‘ontslagen ben’. De verdere revalidatie kan thuis plaatsvinden. Nog maar zelden in mijn leven heb ik bij mijn afscheid zo welgemeend tegen iemand gezegd “Bedankt voor alle goede zorgen” dan nu tegen het dienstdoende afdelingshoofd!
De dichter Bredero zei het eeuwen geleden al: “Het kan verkeren”. Enkele weken voordat me het bovenstaande overkwam, schreef ik twee opeenvolgende columns met ‘de dood’ als onderwerp. Op die 9de februari bracht dat herseninfarct me even gevaarlijk dicht in de buurt van dat onderwerp. Deze column is een ode aan al die geëngageerde mensen (ambulancepersoneel, verpleegkundigen en artsen) die dag in, dag uit met hun snelle en deskundige aanpak, ervoor zorgen dat ik en vele anderen het kunnen navertellen .
Mat